Van wie bende gij d'r ene?

Ze lagen zelden rug tegen rug. Meestal lepeltje-lepeltje. Of half verstrengeld, met verwarde haren. Zo streelden ze elkaar in stilte, links vooraan in de drogisterij. Ze hadden de tijd. Want zachte vegers verkocht m’n vader niet veel.

Van hem ben ik er een. Van Hems Alink. Witgejaste, kleine man. Dik. Ogen als slapende vulkanen. Slecht ter been, erfenis van polio die ook zijn zelfvertrouwen verlamde. In 1956 begon hij z’n buurtwinkeltje in de Pieter Breughelstraat op de Vliert. Na omzwervingen? Ja. Alleen op ruitjespapier van Van Dijk & Van Hees loopt een kaarsrechte lijn tussen A en B. In het leven van stervelingen, onder wie mijn vader, slingert het pad. Toeval, pech, hartstocht en honger zijn onze gids.

Mijn vader, zoon van de bovenmeester in het Twentse waaigat Beckum, vestigde zich in 1955 in Den Bosch. Achter hem lagen liefde, lering en labeur. Vóór hem: hetzelfde. Zijn leven zou voortaan naar Ossengalzeep, Molenaars Kindermeel en Old Spice geuren. Ter onderstreping van de fiducie in z’n eigen handelswaar nam hij dagelijks twee Witte Kruis-poeders en een teug Pleegzuster Bloedwijn. Zorgelijker was m’n vaders zucht naar Rennies: twee per uur tegen het zuur. Achteraf begrijp ik het: ‘maag’ is een oud woord voor ‘bloedverwant’. Als eerstgeborene bezorgde ik hem veel oprispingen.

Ik ben d’r een van Alink, de drogist die aan de ooievaarstrek kon aflezen hoeveel kraampakketten er in het verschiet lagen. Hij leerde me dat de wereld op krap 26 vierkante meter past: zijn aanprijzingen van Maja-zeep lieten de winkel naar Andalusische nachten, olijfolie en beloftes ruiken. Z’n liefdesverklaringen aan Birken Haarwasser voerden je naar het Schwarzwald; zijn lofzang op levertraan leidde naar de Noordelijke IJszee. Zelf hinkte hij niet verder dan Drielandenpunt en Monschau.

Voorbij het donkerblauwe gordijn achter de kassa lag Het Kantoortje, officieus steunpunt van R.K. Zielenzorg, EHBO, Boerenleenbank, Vincentius en woutenkiet. In dat hokje ging mijn vader huis- tuin- en stoeptegelleed met bijtende jodium te lijf, trok hij kapseizende huwelijken vlot en verijdelde hij het wanhopige plan van een klant uit de Bartjes, die rattenkruid wilde bestellen om z’n eigen Kenau Hasselaer te vergiftigen.

Aan de winkelgevel gaapte een gaper, symbool van pillendraaiers. Maar er gaapt nog iets. Hier, in deze tekst. Een gat: mijn moeder. Want al ben ik er een van Alink, ik ben er ook een van Baudoin. Of zoals Bosschenaren bij voorkeur bekken: Boudewijn, want de quasi-deftigheid van La Façade, La Gare en andere francofiele pronkzucht kan enkel de lokale vastgoedpatsers ontroeren.

Mijn moeder: Nel Baudoin. Stil, zwaarmoedig en trots. Ze was een van de tien kinderen van Willem Baudoin en Nel Trimbos. Na de dood van de pater familias in 1944 ontfermden zijn zonen Stan en Pim zich over de groothandel en winkel in borstelwerken, respectievelijk in de Orthenstraat en op de Markt. Eind 1955 belandde mijn moeder op het kantoor van het familiebedrijf.

Krap een jaar later is Hems Alink daar binnengestapt met een bestellijstje voor borstelwerken. Bij de jonge vrouw op kantoor heeft hij à contant betaald. Een week later stond hij opnieuw op de stoep. Voor nog meer vegers. Vijf dagen later weer. Zijn deurplatloperij wekte het idee dat de klaarblijkelijke smetvrees in De Vliert epidemisch was en zelfs de Muntel en Graafsewijk had bereikt. Tientallen vegers kocht mijn vader. Zonder blikken. Die schonk hij bij het afrekenen. Aan de vrouw op kantoor, die ik mijn moeder noem.

_________________________

 

18 mei 2011 | Deze kroniek is een bewerking van de tekst voor de slotavond van het familieverhalenproject 'Van wie bende gij d'r ene?’ onder de vlag van Stadsarchief en Stadsbibliotheek in Den Bosch.