Zenden
Mijn vader was een man met buizen in zijn hoofd. Wanneer zij rood opgloeiden, hielden wij ons stil. Dan had hij ontvangst: Radio Zagreb, Frankfurt am Main, op heldere dagen zelfs flarden uit Lissabon. Mijn vader stond open voor iedereen – een wereldontvanger. Af en toe zond hij ook. Bij voorkeur mij, de oudste. Voor brood, sigaretten, de laatste verhalen uit zijn belegerd huwelijk.
In de dagen van mijn vader beschikte het gros van de Bosschenaren over slechts één kanaal: de Zuid-Willemsvaart. Multichanneling was iets voor andere intergalactische stelsels, niet voor Den Bosch. Sowieso was zenden een privilege. Alleen wie staatsrechtelijke wijsheid of bisschoppelijke genade had ontvangen, mocht vrijelijk woord en beeld verspreiden. Dat is veranderd. Een half uur geleden telde Nederland volgens de bevolkingsklok van het Centraal Bureau voor de Statistiek 16.786.512 zendgemachtigden.
Ook ik heb een vergunning.
Is het wenselijk dat elke klont cellen in Nederland mag zenden? Ik betwijfel het. Dit is het tijdvak van egomanie, spiegelglasnarcisme en heiligverklaard uitroepteken. Maar het is ook de tijd van gesnakte contacten. Dat roept de ongemakkelijke vraag op of wij buiten Twitter, Facebook, SMS en mail kunnen? Of akeliger geformuleerd: kan ik dat? In een vlaag van hoogmoed – want ook ik sla Macbeth te weinig open – meldde ik op Twitter en Facebook dat ik een week lang geen enkele digitale zeepkist zou beklimmen. Ter vervolmaking van de hel besloot ik evenmin te mailen. Kort na die Tweet, waarin ik m’n proef op de som aankondigde, kreeg ik last van duizeligheid. Ik ging er even van zitten en
ik giste waarom m’n geest zo gistte | totdat ik het wist en | alles wiste
Die Tweet. Weg ermee. Want doe effe normaal man! Een week geen Twitter, Facebook of mail? Is dat bevorderlijk voor lijf en geest zijn? Ik sloot mijn ogen, kreeg pixels door die een gezicht vormden. Het was Hilde, mijn hoofdschuddende psychiater. Achter haar stond als één blok het voltallige personeel van De Amersfoortse, mijn zorgverzekeraar. Ook hun misprijzende blikken deden vermoeden dat zij premieverhogende intramurale zorg voorzagen.
Oké, geen week onthouding. Maar noblesse oblige: ik had de wereld iets beloofd. In een zeldzame oprisping van realisme besloot ik de zelfkastijding te bekorten. Tot één etmaal. Om te voorkomen dat ik die periode lafhartig nog verder zou uitbenen tot een halve dag of drie-uur-is-ook-best-lang besloot ik mijn plan in huiselijke kring te openbaren. M’n zoon Willem keek me meewarig aan. “Relaxed pap”, was zijn tamelijk eenduidige analyse. Mijn lief, die het verhaal hoorde, veinsde onaangedaanheid; zij behoort in deze emo-eeuw tot de uitstervende orde van crypto-stoïcijnen. Wel zag ik dat ze op het boodschappenlijstje één fles wijn in twee veranderde. Later ontdekte ik dat ze er zelfs haastig tapanade onder had gekrabbeld.
Het Uur U. Afgelopen woensdagnacht om 1.16 uur zet ik mijn voorlopig laatste bericht op Twitter. Het lijkt afkomstig van een terdoodverdoordeelde die vastgegespt op The Mercy Seat heeft mogen inloggen voor z’n laatste Tweet. Dit is ’m:
waar je ook gaat, neem Rilke mee | vergeet je oude schaduw | doorzoek nieuwe plattegronden | rits alle vraagtekens open | maar neem Rilke mee.
Tegen half twee stap ik in bed. Met Rilke, maar niet lang. Want dankzij ruim een fles Rioja tuimel ik in een afgrondelijk diepe slaap van een subcomateus type waar een Oostenrijkse lawine nauwelijks tegenop kan. Maar mij kan het niet diep genoeg. Elk uur vergetelheid in dit etmaal is winst. Iets over achten in de ochtend. Wekker. Instinctief zoekt ik mijn iPhone op het nachtkastje. Ik lees wat mails en berichten op Twitter, complimenteer mezelf dat ik nu geen zendtijd mors en sta op in een iets te zwaar parfum van blijmoedigheid. Want tegen 09.30 uur treden de eerste fantoompijnen op. Schrikdraadprikkels. Scherpe scheuten. Vanaf m’n polsen, daar waar ik voorheen twee handen dacht te hebben. Ze zijn afgezet. Tenminste, zo voelt het.
Uit lijfsbehoud – wat vaak een slordige term voor geestelijk behoud is – leg ik een lijst van stekkerloze communicatietechnieken aan. Ik kan postduiven gaan fokken, een brief met wijnspatten schrijven, in gebarentaal spreken of ouderwets met mijn lichaam bij iemand op bezoek gaan – daar zijn vast subsidies voor. Wat ik ook kan doen: lichaamstaal lezen, een koppelwerkwoord in de ander ontdekken, zachtjes vrijen, samen zwijgen. De communicatielijst geeft me enige kracht. Maar tussen 13.30 en 15.00 uur – volgens onderzoekers de gedroomde tijd om te Twitteren – gaat het mis. Onttrekkingsverschijnselen. Craving. Zenddrift. Ik gris een grote baco uit de gereedschapskist en begin Mayday Mayday op onze verwarmingsbuizen te tikken. Driemaal kort. Driemaal lang. Driemaal kort.
Dat werkt. Kees van vijf huizen verder komt vragen waar dat kabaal op deze mayday goed voor is. “Mijn vader heeft problemen”, hoor ik mijn zoon zeggen. “Dan is je vader een rijk man”, zegt Kees die in zijn pathologische afgunst zelfs de kopzorg van anderen begeert. Kees twittert niet. Hij vist.
Even half uur later zit ik met een pot lauwe Detox-thee aan tafel. Toch spijtig. Was m’n geest maar weids genoeg voor alle in- en uitgaande prikkels. Ik verlang naar een cortex met een balkon. Ik wil een amygdala met dakterras. Maar ook het IKEA-opbergsysteem Pelle – met montagerail – zou in de linkerhersenhelft ongetwijfeld extra ruimte opleveren.
“Schrijf anders een brief”, zegt m’n lief die middag bemoedigend. Zij weet niet dat de laatste postbode van Nederland in maart voor mummificatie naar Egypte is verscheept. Narrig zoek ik de zolder op, open een kist en vind het knipselboek dat ik zoek. Over hem. De voetballer die ik benijd – vooral nu. Niet om z’n loopbaan bij PSV, Liverpool en Olympique. Ook niet om de dertien miljoen gulden waarvoor FC Barcelona hem ooit kocht. Ik benijd Boudewijn om z’n achternaam: Zenden. Hij wel. Ik blader, ik slik. Bij de krantenkop ‘Zenden zegeviert ’ knapt er iets. Ik ga naar beneden. “Shit, dat modem doet ’t nou alweer niet”, hoor ik mijn zoon op de werkkamer schreeuwen. Maar het roept geen lotsverbondenheid op. Ik zie het eerder als een teken aan de wand. Plus nog 139 andere.
Tegen vijven stap ik het schuurtje binnen. Ik overweeg mij te verhangen. Wat mij weerhoudt, is dat haperende modem. Hoe moeten ze het straks bekendmaken? Sterven zonder je geliefden is te doen. Maar zinloos is de dood zonder hashtag. Ik roep mezelf tot de orde en begin de grote, roestige barbecue de schuur uit te zeulen. “Gaan we doen?”, roept mijn lief. Ik pak vliegensvlug een vlakschuurmachine. Maak negen letters glad, zodat ze soepel uit mijn mond komen. “Barbecuen”, roep ik terug.
Het regent. Vanachter de potdichte tuindeuren kijken mijn lief en zoon bezorgd toe. Ik wapper met een krant, doorklief af en toe de rook van de houtskool. Zenden zal ik, zoals de Hopi-indianen. Maar na ruim een kilo zwartgeblakerde merguez en gamba’s geef ik de moed op. Zelfs een logopedist met specialisatie dyslexie zou deze verwarde rooksignalen niet kunnen lezen.
Voorbij de schemer. Op de bank, want mijn lief en kind hebben me met zachte drang binnen weten te krijgen. Die avond raadpleeg ik het wetboek van strafrecht. Ik lees de zinnen van achteren naar voren. Dat is moeilijk. Maar het lucht me op: nergens staat dat het doden van tijd in Nederland verboden is.
Om 01.16 uur die nacht loopt mijn zelfopgelegde beperking af. Feest? Nee. Ik slaap en droom. Ik zit bij een grote blauwe vogel op z’n rug. Wij vliegen over een leeg landschap. Overal water. Een eindeloze oceaan uit één druppel ontstaan, die wij miljarden keren hebben geretweet tot zij ons heeft overspoeld en alle betekenis in haar is verdronken.
Na ons de zendvloed.
______________________
Voordracht mei 2013 op het Geen Daden Maar Woorden-festival in Den Bosch – zie ook www.gdmwf.nl
Epiloogje: het niet-mailen en niet-Twitteren beviel me [tijdelijk] zo goed dat ik het pas na 39 uur en 36 minuten heb hervat.