Hemels pand [deel 1]

Volgens het postcodeboek heeft het paradijs geen vier cijfers en twee letters. Dat naslagwerk jokt. Want het is 5211 LC. Nog exacter: nummer 26. Achter dat monumentale pand aan de Papenhulst ligt een enorme tuin. Gras groeit hier zonder verdienmodel. Van de appelboom mag je elke herfst eten zonder verstoting uit het paradijs. Aan het sloophouthutje bij de glijbaan hangt geen prijskaartje van Piet-Hein Eek. Het is zelfgeknutseld. De zon mag hier ravotten. Pas als het donker wordt, roepen de bewoners hem binnen.

De kussens in deze tuin zijn doorweekt. Regelmatig rusten er regenbuien op uit. Dat mag. Want van oudsher is Papenhulst 26 een oord voor genezing en herstel. Exact een eeuw geleden openden de Broeders der Barmhartigheid hier een hospitaal. Hun St. Johannes de Deo rook naar vergeten bloemwater, bijbelspreuken en andere bedwelmingen. Maar de geur van ether en vluchtige hoop was het sterkst, weet mijn neus.

Eind jaren zestig vouwde ik hier op een ziekenzaaltje mijn handen. Ik droeg voetbalkleren. Ons jeugdelftal van BVV zat bedrukt rond het bed van een stervende trainer. Wij mompelden een weesgegroetje. Maar de dood bleek een buitenspelval. Wagenwijd geopend. Onze trainer liep er nietsvermoedend in.

Kan ook een ziekenhuis overlijden? Ja, in 1970 gaven de artsen het pand op. Te oud, te veel akelige piepjes. Einde verhaal? Nee. De ledikanten maakten plaats voor stapelbedden. Zo'n 190 Turkse en Marokkaanse gastarbeiders van De Gruyter, Michelin en Jonker Fris vonden onderdak in het gebouw. Tot 1976 klonk hier trictrac, geurden de tajines. Toen sijpelde het pand langzaam leeg. 

Op 17 april 1978 keerde het tij. In alle vroegte bestormden 120 jongeren het ziekenhuis, dat inmiddels voor tweederde leeg stond. Het kraken van de Paap – de nieuwe geuzennaam – haalde zelfs het NOS Journaal. Volgens getuigen spuugde de toenmalig burgemeester Van de Ven die avond zijn wijn uit. De zure Château-neuf-du-Pape was een voorteken: het kraakpand zou het stadsbestuur nog vaker opbreken.

Van de twaalf oorspronkelijke bewoners is alleen Gertjan (58) over. Hij heeft een bedrijfje in glas-in-lood. Zijn levendige verhalen over de Paap zijn rood, geel, blauw en gebrandschilderd. Hij vertelt ze bij het kampvuur in de tuin. Logisch, want weliswaar ligt het Vonk & Vlam-terrein verderop, maar de Paap is de enige brandhaard van betekenis in de binnenstad.

Lang stond deze woongemeenschap – nu 39 volwassen en 12 kinderen – te boek als bolwerk van radicalisme. Het is een feit dat ze op de Paap meer affiniteit hebben met verfbommen maken dan met het aquarelleren van kerkjes. Ooit verjoegen de bewoners eigenhandig een illegale sloopploeg, die in de ochtendschemer het dak verwoestte. Andere wapenfeiten: bij het pausbezoek aan Den Bosch in 1985 liet de Paap met behulp van een stoorzender het olijke liedje ‘Popie Jopie’ uit alle politieportofoons klinken. Ook kliefden ze een onderhandelingstafel bij de gemeente. Naar verluidt ligt die strijdbijl in het Stadsarchief. Nog altijd scherp.

Eigenzinnig, opstandig, betrokken. Dat is het dna van de Paap. Ook in 2014? Jazeker. Nog genoeg om voor te vechten, weet Gertjan. Hij wijst naar een spandoek aan het oude TBC-paviljoen. ‘Brandon moet blijven!’, roepen vier eenpersoonslakens. Ze verwijzen naar het Bossche jongetje van twaalf dat naar Kenia uitgezet dreigt te worden. Het beddegoed ziet er slapeloos uit.

Het kampvuur brandt, de herinneringen gloeien. Verderop staat een ijzeren vuilnisbak met nummer 8196. Ik open de klep, vorm mijn handen tot een toeter, roep in de leegte: „Is de hoop op betere tijden terecht?’’ Ik luister opgelucht. Echo kan niet liegen.

___

Publicatie in Brabants Dagblad: 2 april 2014. Deel twee [slot] verschijnt op woensdag 16 april in het BD en op deze site.