Bladmuziek

Herfst 1975, de Kerkstraat in Den Bosch. Achter de toonbank van de muziekhandel staat een oude vrouw. Haar uilenbril wekt de suggestie van encyclopedische wijsheid. “Wat mag het wezen?”, zegt Gientje Spiero. Dat is een filosofische vraag. Wat Het Wezen mag, kan of met ons voorheeft, is nog altijd onopgehelderd.Ik wil gitaarsnaren. Dat mag. Maar twee weken later knapt er een. Terug naar de Kerkstraat. Ik raak er kind aan huis.

Regelmatig vertelt Gientje over de jaren 20 en 30. Soms noteert ze ongevraagd de titel van een grammofoonplaat voor me. “Muziek van vroeger.” Zo ontdek ik de beweeglijke klezmer van de Amerikaans-joodse componist Abe Schwartz. Als je zijn lied ‘Di Grine Kuzine hoort, zie je dartelende voetballers op een Bosch sportveld. Namen? Louis, Salomon en Benjamin Voltijn, de trots van BVV, dat roodzwart als clubkleuren heeft. In de jaren dertig doorzien de drie joodse broers elke buitenspelval. Maar de ergste moet nog komen.

Dankzij Gientje leer ik ook de arbeidersliederen van Kurt Weill kennen. In gedachten zie ik papierwarenfabriek Cahen en capsulefabriek Lewin. Ze brengen brood en matzes op de plank. Maar de honger is in aantocht.

Ik luister naar de ‘Kindertotenlieder’ van Mahler. In gedachten zie ik het plein van de nutsschool aan de Dommel, eind jaren dertig. Er is hinkelspel en diefje-met-verlos. Op de school zitten veel joodse kinderen. Enkelen zingen ‘Witte zwanen, zwarte zwanen.’ Maar naar Engeland varen zal niemand lukken.

Het moet enkele jaren voor Gientjes dood in 1997 zijn geweest. Ik stap binnen. Achter de toonbank ligt bladmuziek. Links ervan een apart stapeltje. “Wat zijn dat?”, vraag ik. “Onvoltooide werken”, zegt ze. “De Achtste van Schubert, Het Requiem van Mozart.” Ik zwijg. Naast de incomplete muziekstukken ligt een grotere stapel in bruin pakpapier. Nooit de moed, nu wel: “Wat zijn dat?’ vraag ik. “Nog meer onvoltooide werken”, zegt Gientje. Ze scheurt het papier los, legt een stapel voor me. “Bladmuziek”, zegt ze. “Van 293 levens.”

Ik sla het bovenste mapje open. De noten stokken al na drie bladzijden. Het leven van de Bossche kleuter Max Lievendag heeft niet langer morgen duren. Het volgende mapje is dikker, tot de notatie abrupt op bladzijde 32 eindigt. Het leven van Wilhelmina Spiero heeft niet langer mogen duren. Een van de uitvoerigste stukken telt enkele duizenden noten. Maar op bladzijde 64 begint tijdloze stilte. Het leven van Nellij Azijnman heeft niet langer mogen duren.

Ik lees de namen. Sara de Winter, Bob van der Heijden, Carla Gotlieb, Alfred Kalf, Clara Nort, Max Zondervan. Ik voel de schaamte van deze stad; de schande van de wereld.

“Wat mag het wezen?”, vraagt Gientje. “Een glaasje water”, antwoord ik. Ze haalt een karaf. Schenkt zelf ook in. Als de glazen elkaar raken, horen we kristal. Wij klinken op het recht van een voltooid leven.

__________

Publicatie Brabants Dagblad | niet eerder online | ingekorte versie van de voordracht die ik in oktober 2016 hield bij de onthulling van de plaquette met 293 namen van Joodse slachtoffers in Den Bosch